Woorden zijn de bouwstenen van onze taal en om taal te kunnen begrijpen is een goed ontwikkelde woordenschat van onschatbare waarde. Een stimulerende thuistaalomgeving waarin veel aandacht is voor woorden zorgt ervoor dat leerlingen al vroeg beginnen met het opbouwen van hun woordenschat. In het onderwijs wordt deze ontwikkeling vervolgens verder uitgebouwd door gebruik te maken van een divers en rijk taalaanbod, in zowel geschreven als gesproken taal. In brede zin wordt onderscheid gemaakt tussen drie type woorden. De basiswoordenschat (Tier 1) bestaat uit woorden die met name in het dagelijks taalgebruik voorkomen en die leerlingen voornamelijk buiten school leren in gesprekken. Voorbeelden van Tier 1 woorden zijn: tafel, komen, lachen, ontbijt en blij. De schooltaalwoordenschat (Tier 2) bestaat uit woorden die leerlingen met name op school gebruiken, maar relatief vrij zijn van context. Deze woorden komen vaker voor in geschreven dan in gesproken taal en kennis van juist deze woorden zorgt ervoor dat leerlingen in staat zijn teksten te begrijpen. Voorbeelden van Tier 2 woorden zijn: vergelijken, oorzaak, parallel en verschijnen. Het vakjargon (Tier 3), tenslotte, bestaat uit woorden die met name op school in een specifieke context voorkomen en gebruikt worden. Voorbeelden van Tier 3 woorden zijn: molecuul, continent, erosie en inflatie.

Integraal, interactief en met instructie

Breed genomen zijn er twee manieren waarop nieuwe woorden geleerd worden: impliciet en expliciet. Impliciet woordleren houdt in dat je als taalgebruiker een voor jou onbekend woord tegenkomt in bijvoorbeeld een tekst of gesprek en dat je, door gebruik te maken van de context waarin het woord voorkomt, zelf achterhaalt wat de betekenis is. Vaak gebeurt dit zonder dat je het door hebt en wordt je begrip van het woord steeds preciezer naarmate je het woord vaker tegenkomt in meer verschillende contexten. Expliciet woordleren, daarentegen, is intentioneel; je leert nieuwe woorden bewust en gecontroleerd door een nieuw woord te koppelen aan een definitie of kenmerken toe te kennen aan het nieuwe woord.

Hoewel expliciet woordleren veel aandacht krijgt in het onderwijs, leren leerling verreweg de meeste woorden op een impliciete manier. Een rijke taalleeromgeving gedurende de gehele schooldag waarin alle leerlingen voldoende gelegenheid krijgen om nieuwe woorden tegen te komen is dan ook essentieel. Woordleren is een integraal proces, de gehele dag en bij iedere les bieden zich mogelijkheden aan om de woordenschat van leerlingen uit te bereiden. Stem je eigen taalgebruik af op het niveau van de leerlingen, maar zorg dat je voldoende nieuwe woorden introduceert en laat leerlingen werken met teksten die voldoende uitdaging bieden, maar waarvan niet te veel woorden onbekend zijn zodat ze de tekst moeilijk kunnen begrijpen. Taal, en dus ook nieuwe woorden, worden daarnaast het beste geleerd in interactie met anderen. Dit kan de leraar zijn, maar ook interacties met klasgenoten stimuleren de taalontwikkeling. Tenslotte is het belangrijk dat er ook aandacht is voor expliciete woordenschatinstructie. Niet alle woorden die leerlingen moeten kennen, kunnen impliciet geleerd worden. Met name schooltaalwoorden en vakjargon (Tier 2 en Tier 3 woorden), zijn het type woorden waar (soms) instructie voor nodig is.

Wat biedt het EN?

Het Expertisecentrum Nederlandse heeft expertise op het gebied van woordenschat en wereldkennis en hoe je op school aandacht kunt schenken aan deze kennisbronnen. Zo heeft het EN meegewerkt aan het boek Op woordenjacht en aan het recent verschenen De zeven pijlers van onderwijs in begrijpend lezen. Daarnaast heeft woordenschat ook altijd een plek in onze andere thema’s, zoals bijvoorbeeld Lezen en schrijven en Mondelinge taal. Heeft u een vraag over Woordenschat en wereldkennis en bent u benieuwd wat we voor u kunnen betekenen? Neem dan contact met ons op via info@expertisecentrumnederlands.nl.

 

Projecten